ACV

1.1.2. Definitie in de Antidiscriminatiewet

In het kader van de wet op de non-discriminatie van deeltijdse werknemers wordt op een aantal punten afgestapt van de traditionele invulling van de notie deeltijdse arbeid. Het betreft een ruimere definitie: “Een deeltijdse werknemer is een werknemer wiens normale arbeidsduur, berekend op weekbasis of als gemiddelde over een werkperiode van maximaal één jaar, minder is dan die van een voltijdse werknemer in een vergelijkbare situatie”. [9]

Onder de ‘normale arbeidsduur’ van een werknemer begrijpt men over het algemeen de overeengekomen arbeidsduur. Bijkomende uren of overuren, die geen aanleiding geven tot een herziening van de overeengekomen arbeidsduur, tellen niet mee.

De wet lijkt nochtans ook de mogelijkheid te voorzien om rekening te houden met de werkelijk gepresteerde arbeid, aangezien men ook rekening mag houden met de gemiddelde arbeidsduur over een periode van maximaal één jaar. Daardoor worden arbeidsovereenkomsten waarin er geen conventionele wekelijkse arbeidsduur werd opgenomen, niet uitgesloten van het toepassingsgebied. Er wordt in het kader van de Antidiscriminatiewet namelijk niet vereist dat er een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid werd gesloten, dus ook werknemers zonder schriftelijke arbeidsovereenkomst of met een arbeidsovereenkomst voor voltijdse prestaties waarvan de uitvoering tijdelijk is geschorst als gevolg van een individuele of collectieve overeenkomst (bv. tijdskrediet), vallen onder het toepassingsgebied van deze wet. [10]

Er wordt in de wettelijke definitie geen vereiste van regelmatigheid en vrijwilligheid gesteld. Dat betekent dat ook onregelmatige en onvrijwillige deeltijdse prestaties in de Antidiscriminatiewet als deeltijdse arbeid worden beschouwd. Het gaat hier onder meer om gelegenheidswerk, seizoensarbeid en tijdelijke arbeid. [11] Ook oproep- en/of vacatieovereenkomsten vallen onder het toepassingsgebied. [12]

Laatst aangepast op: 04-07-2024