Werkneemsters kunnen recht hebben op de zogenaamde ‘moederschapsuitkering’ als zij voldoen aan de verplichtingen voor het verkrijgen van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Deze verplichtingen houden in dat:
- de werkneemster in principe vooraf een wachttijd doorlopen heeft met een duur van zes maanden; tijdens deze wachttijd moet zij minstens 120 werkdagen of gelijkgestelde dagen of 400 arbeidsuren (deeltijdse werkneemster, uitzend- of seizoenarbeider) kunnen rechtvaardigen; ook moet zij tijdens deze wachttijd minimale bijdragen hebben gestort aan de sector ‘Uitkeringen’ van de ZIV [472];
- na afloop van haar wachttijd moet de werkneemster haar recht op uitkeringen behouden hebben door minstens 120 werkdagen of gelijkgestelde dagen of 400 arbeidsuren (deeltijdse werkneemster, seizoen- of uitzendarbeider) te rechtvaardigen; ook moet zij minimale bijdragen hebben gestort aan de sector ‘Uitkeringen’ van de ZIV, dit in principe tijdens het tweede en derde kwartaal dat voorafgaat aan het kwartaal waarin zij een beroep doet op de prestaties. [473]
Om te vermijden dat sommige vrouwen uitgesloten zouden worden van het recht op een moederschapsuitkering omdat zij bv. niet beantwoorden aan de voorwaarden van de wachttijd voor de toekenning van de vergoedingen voor arbeidsongeschiktheid, werden vrijstellingen van de wachttijd voorzien of aanpassingen van de vereiste voorwaarden. De moederschapsuitkering zal ook worden toegekend aan vrouwen waarvan de bevallingsrust begint tijdens een periode arbeidsongeschiktheid.