De notie ‘ontslag’ is een fundamenteel begrip inzake het einde van de arbeidsovereenkomst. Het ontslag wordt gedefinieerd als de rechtshandeling, waarbij een partij aan de andere partij ter kennis brengt dat zij besloten heeft de arbeidsovereenkomst te beëindigen. [129]
Essentieel om te spreken over een ontslag is dan ook de uiting van de wil tot beëindiging. Meer en meer is er een tendens waarneembaar tot objectivering van deze wilsuiting. In die gevallen wordt de wil tot beëindiging afgeleid uit bepaalde feiten zonder dat de werkelijke (subjectieve) wil tot beëindiging bijkomend moet worden aangetoond [130], o.m.:
- eenzijdige en substantiële wijziging van een essentiële arbeidsvoorwaarde (zie 8.2.3.1. Wijzigingsrecht werkgever);
- onregelmatige opzegging (zie 4.4. Nietigheid opzegging);
- ten onrechte inroepen impliciet ontslag (zie 8.3.1. Inroepen impliciet ontslag);
- ten onrechte inroepen overmacht (zie 2.6.1. Begrip en gevolgen);
- opeenvolgende contracten van bepaalde duur, geherkwalificeerd tot een contract van onbepaalde duur, waarbij het contract niet vernieuwd wordt op de vervaldatum van het laatste contract van bepaalde duur.