De vertraging of afwezigheid moet onafhankelijk zijn van de wil van de werknemer. Te laat opstaan of onderweg zonder brandstof vallen, zijn niet onafhankelijk van de wil van de werknemer maar het gevolg van nalatigheid of een gebrek aan voorzorgsmaatregelen van de werknemer.
De werknemer moet dus ook bewijzen dat hij een redelijke inspanning heeft geleverd om de vertraging in de mate van het mogelijke te beperken. Dit vloeit voort uit de verplichting om de arbeidsovereenkomst te goeder trouw uit te voeren. [73] De wet vereist echter niet dat de werknemer buitengewone maatregelen neemt om zich naar het werk te begeven [74] (bv. een zeer grote afstand te voet moeten afleggen of hoge vervoerskosten betalen als de werkgever deze niet ten laste neemt).